[5] Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis kon het niet aan.
Joh 1.
[1] In het begin was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God. [2] Het was in het begin bij God. [3] Alles is door Hem ontstaan, en buiten Hem om is er niets ontstaan. Wat ontstaan was, [4] had leven in Hem, en het leven was het licht van de mensen. [5] Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis kon het niet aan.
[6] Er is een mens geweest, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. [7] Hij kwam als getuige: hij moest getuigen van het licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen. [8] Hij was niet het licht, hij moest getuigen van het licht.
[9] Het ware licht was er, dat elke mens verlicht en dat in de wereld moest komen. [10] Het was in de wereld, een wereld die door Hem was ontstaan, en die wereld heeft Hem niet erkend. [11] In zijn eigen huis is Hij gekomen, en zijn eigen* mensen hebben Hem niet opgenomen. [12] Aan diegenen die Hem toch opnamen, heeft Hij het vermogen gegeven om kinderen te worden van God: aan hen die geloven in zijn naam. [13] Niet langs de weg van het bloed, niet door de begeerte van het vlees of door mannelijk streven, maar uit God zijn ze geboren.
[14] Ja, het woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid.
[15] Van Hem legt Johannes getuigenis af en zijn verklaring luidt: ‘Hem bedoelde ik toen ik zei: “Hij die na mij komt, is mijn meerdere, want vóór mij was Hij er al.” ’
[16] Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade. [17] Want is de wet gegeven door Mozes, de genade en de waarheid zijn gebracht door Jezus Christus. [18] Niemand heeft God ooit gezien, maar de eniggeboren God, die rust aan het hart van de Vader, Hij heeft Hem doen kennen.